23 januari 2013

De juridisering van het dopingvraagstuk

Fränk Schleck beraadt zich op hoger beroep tegen de vandaag uitgesproken schorsing wegens gebruik van Xipamide. Hij houdt vol slachtoffer te zijn van een vervuild product. Hoewel de Luxemburgse dopingautoriteit dit waarschijnlijk acht, past ze toch de 'strict liability' regel toe: Schleck had beter moeten opletten.

Hoe komt het dat dopingzaken de laatste tien jaar veel vaker dan daarvoor in rechtbanken worden uitgevochten? Verdachte renners huren dure advocaten in om uitspraken aan te vechten, hun naam te zuiveren en dikwijls ook schadevergoedingen te eisen. Ze wijzen op de minimale hoeveelheden sporen die zijn aangetroffen en voeren aan dat die door vervuilde voedingssupplementen of vlees in het lichaam terecht gekomen kunnen zijn. Aanklagers laten dit niet over hun kant gaan en doen even hard mee aan het steekspel. Niet zelden worden uitspraken bij het Court of Arbitration for Sport aangevochten.

De handhaving van dopingregels raakt steeds meer gejuridiseerd en de vraag is wat er nog komen gaat, gezien de tendens naar indirect bewijs voor dopinggebruik. Het biologisch paspoort toont geen sporen van producten aan, maar verzamelt vermoedens en telt ze op tot verdenking. Niet altijd terecht, zoals het geval Pechstein laat zien. Bij de som kunnen getuigenissen en ander non-analytisch bewijs - wellicht de nieuwste trend in dopingbestrijding - gevoegd worden. Maar indirect bewijs blijft zacht en is daarmee vatbaar voor juridisering.

Juridisering is een uitwas van wat in de politieke economie de 'regulatory state' wordt genoemd: een overheid die beleid maakt via regelgeving in plaats van via belastingen, uitgaven en dienstverlening. Karakteristiek voor de regulatory state is een groot vertrouwen in regels en handhaving van regels. Controle en rechtspraak spelen een prominente rol. Sommige economen gebruiken de term om aan te geven dat de liberaliseringsgolf van de jaren negentig samenviel met de opkomst van de regulatory state.

Je zou kunnen beweren dat sinds 1998 de regulatory state ook in de sport is ingetreden. Niet als gevolg van liberalisering, maar integendeel als gevolg van overheidsbemoeienis met zaken die voorheen aan de sport zelf werden overgelaten. De basis voor deze regulatory state is de dopinglijst en de schijnbaar eenvoudige regel dat je goed zit als je geen producten op de lijst gebruikt en fout als je dat wel doet.

Het succes van de regulatory state in sport is afhankelijk van drie voorwaarden. Ten eerste moeten regelgevers zeker weten welke middelen gezondheidsschadend of prestatiebevorderend zijn in welke sport. Ten tweede moeten ze voldoende vertrouwen in wetenschap en statistiek hebben en uitstralen om de uitkomst van een test, of serie testen, te interpreteren als het misbruik van die middelen. En ten derde moeten ze een hele infrastructuur opbouwen en onderhouden om het volgen van de regels te controleren.

Naarmate minder aan deze voorwaarden wordt voldaan neigt de regulatory state naar juridisering van conflicten. Dopingbestrijding door middel van regelgeving leidt tot arbitrage in rechtbanken, met complexe dossiers, lange procedures en grote belangen in termen van reputaties en financiële claims. Dit is precies wat gebeurde met het lot van Claudia Pechstein, Floyd Landis, Alberto Contador, enz. enz.

Klaas Faber heeft in dit verband al regelmatig gepleit voor het invoeren van drempelwaarden in plaats van strict liability, aangezien de kleine hoeveelheden waar nu soms in rechtbanken over getwist wordt geen enkel prestatiebevorderend effect kunnen hebben. Muggen moeten geen olifanten worden. Bovendien hoeft dan ook niet meer naar moeilijk traceerbare picogrammen gezocht te worden, wat de kans op vals negatief aanzienlijk verkleint.

Een stap verder langs deze argumentatielijn opperde de filosoof Bas Haring ooit in het televisieprogramma de Avondetappe dat het wielrennen helemaal af moet van vage en betwistbare criteria om aan juridisering te ontkomen; wielrennen heeft een scheidsrechter nodig, die vooraf, op basis van een eenvoudige en eenduidige test, kan vaststellen wie wel en wie niet koersgerechtigd is.

Een voorbeeld van een regel met controle op 'startwaarden' is het startverbod bij een te hoge hematocrietwaarde. Dit soort regels is relatief simpel, eenduidig en goedkoop te controleren, leidt tot minder rechtsgangen en dus tot minder hoge juridische kosten voor verschillende partijen en, niet onbelangrijk, is uitstekend verdedigbaar op grond van het sport-ethische principes als veiligheid en eerlijkheid. En wellicht kan het biologisch paspoort ook beter op die manier gebruikt worden, zoals de UCI het zelf ooit beoogde.

In plaats van de illusie van 100% dopingvrij na te jagen kunnen de sportautoriteiten zich beter bezinnen op een stelsel van spelregels dat wel aan de voorwaarden voldoet. Dat roept uiteraard ook vragen op over wat wel mag en wat niet, over het soort straffen dat bij een overtreding past en over het soort instrumenten waarmee je op startwaarden kunt controleren. Maar naar mijn mening is dit de enige manier om aan de heerschappij van de regulatory state te ontkomen en het wielrennen zijn sportieve karakter terug te geven.

22 januari 2013

Hematocrietcontrole nog steeds beste optie

Hoeveel vals negatieven hebben miljarden euro's dopingbestrijding niet opgeleverd? Lance Armstrong is meer dan tweehonderd keer getest en nooit positief bevonden. Bernard Kohl heeft twee keer positief getest, maar was ook minstens honderd keer negatief terwijl hij naar eigen zeggen positief had moeten worden bevonden. Elke dag biechten nieuwe (ex)renners zonden op en wijzen daarmee op de tekortgeschoten dopingcontroles. De kans om gepakt te worden bedroeg, volgens Tim Krabbe onlangs in De Muur, afgerond nul procent. Dopingbestrijding heeft niet een beetje gefaald, maar zo goed als volledig.

Hierbij vergeleken was de UCI tussen 1997 en 2001 een stuk realistischer en bescheidener. Zij wist weliswaar dat renners epo gebruikten, maar had geen opsporingsmethode voorhanden. De UCI heeft toen de hematocrietcontrole, of gezondheidscontrole, ingevoerd, waarmee ze niet het gebruik van epo controleerde, maar het effect. De hematocrietwaarde is heel eenvoudig vast te stellen. Rekening houdend met natuurlijke verschillen werd de grens vrij ruim, maar wel medisch verantwoord, op 50 gezet. Wie na zware inspanning een lagere waarde had kon tot die grens herstellen, al dan niet met behulp van (verboden) epo. Wie de grens overschreed kreeg een startverbod opgelegd.

Als we moeten kiezen tussen falende controle of liberalisering, dan zou de tweede optie best wat meer aandacht verdienen. De hematocrietcontrole bestaat nog steeds. Liberalisering komt neer op het vrijgeven van enkele moeilijk detecteerbare producten, zolang bloedwaarden de afgesproken grens niet overschrijden. Immers, als controleurs sommige renners wel kunnen betrappen maar andere niet, is het dan niet beter - of in ieder geval goedkoper - om alle renners op een andere manier, maar wel met dezelfde maat te meten?

20 januari 2013

Vrijgave leidt tot onderzoek

In de Volkskrant van 30 december stond een opmerkelijke passage in een bericht over vorderingen in de sportgeneeskunde. Het bericht gaat over de voordelen van Plaatjesrijk Plasma (PRP) therapie bij herstel van slecht doorbloede weefsels, zoals banden en pezen.

De opmerkelijke passage staat bijna onderaan: "Tot 1 januari 2010 was het toedienen van eigen bloed, de zogenaamde autologe behandeling, verboden volgens de richtlijnen van de WADA, het internationale antidopinggenootschap. Het leek op bloeddoping. Maar na de vrijgave, het was immers gericht op genezing, is de sportwetenschappelijke wereld op jacht naar de werkelijke waarde van het wondermiddel." Alleen al in Nederland volgen de studies elkaar sindsdien in hoog tempo op.

Of PRP de status van wondermiddel verdient laat ik graag in het midden; de constatering dat vrijgave tot grondig wetenschappelijk onderzoek leidt wil ik wel wat verder doordenken.

Afgelopen voorjaar schreef ik een column in SportknowhowXL over de kosten van dopingbestrijding. Ik pleitte daarin voor een ander soort spelregels, waardoor het gebruik van epo onder bepaalde voorwaarden en in bepaalde mate (tot de hematocrietwaarde van 50) toegestaan zou kunnen worden. Daarop ontving ik een reactie van iemand van de Nederlandse Dopingautoriteit dat hij dit wel een erg riskant medisch experiment vond.

Ik begrijp die reactie van de Dopingautoriteit wel, zeker als ik ook zou hebben gepleit voor het opheffen van de hematocriettest. Maar klopt het argument daarmee ook? Naar mijn mening is het gebruik van doping in een streng regime veel riskanter omdat het ondergronds, zonder medische begeleiding plaatsvindt. Bovendien, door het uit de verboden sfeer te halen, ontstaan er drijfveren om wetenschappelijk onderzoek te doen. Op dit moment bestaan er bijvoorbeeld geen valide resultaten van onderzoek naar het effect van epo. Wel heeft er inmiddels twee decennia lang intensief onderzoek plaatsgevonden. Juist, door de inmiddels beruchte dopingdoktoren. Wordt epo uit de criminele sfeer gehaald dan kan er een schat aan observaties, metingen en verklaringen ontsloten worden. Die kennis kan men aan de kritische controle van replicatie en peer review onderwerpen. Ferrari, Conconi, Fuentes en Matschiner worden nu verguisd, maar het zijn wel onderzoekers die ook zouden kunnen bijdragen aan de wetenschap. En atleten en teamdokters, die moeten gewoon in PubMed kunnen opzoeken of hun middeltjes echt veilig en prestatiebevorderend zijn.